75 jaar Egbert Snijder-monument in Edam

Het Egbert Snijder-monument in Edam bestaat 75 jaar. Het oorlogsmonument eert en herdenkt Egbert Snijder, inwoner van Edam, verzetsman, plaatselijk leider van de KP (Knokploeg). De KP is als verzetsorganisatie opgericht om de Duitse bezetter fysieke schade toe te brengen. In verband met de verdwijning van twee NSB-kopstukken in Edam (eind januari zijn ze door de KP geliquideerd, maar over hun lot is niets bekend), wordt Snijder door de Duitsers gezocht. Op 6 februari 1945 wordt hij op zijn onderduikadres in Purmerend gearresteerd. Bij zijn aanhouding heeft hij een wapen bij zich – dit kwalificeert hem voor de Duitsers als verzetsman. Als gevangene is Snijder een Todeskandidat, hij staat op een lijst om te worden geëxecuteerd als represaille voor aanslagen van het verzet. Vanwege een aanslag op Duitse soldaten in Haarlem, bij de Jan Gijzenkade, wordt op 12 februari 1945 op die plaats een groep van acht gevangenen, onder wie Egbert Snijder, door een Duits vuurpeloton doodgeschoten.

Het eerste ontwerp
Direct na de bevrijding in mei 1945 neemt het plaatselijk verzet in Edam het initiatief om Egbert Snijder te eren met een oorlogsmonument. Dat blijkt niet eenvoudig. Direct al bij het begin is er tegenslag: burgemeester Van Baar van de gemeente Edam, die zich aan het hoofd heeft gesteld van het oprichtingscomité, wordt in augustus 1945 door de minister van Binnenlandse Zaken op non-actief gesteld: Van Baar wordt verdacht van collaboratie met de Duitsers. Jan Molenaar, vooraanstaand verzetsman in Edam, neemt nu het voorzitterschap op zich, de drijvende kracht in het comité wordt de secretaris Piet Spaander.

Het plan in Edam komt al spoedig in de maalstroom terecht van ‘instanties’. Om wildgroei te voorkomen en wansmakelijkheden te vermijden moeten alle plannen voor ‘oorlogs- en vredesgedenktekens’ in Nederland ter goedkeuring worden voorgelegd aan de provinciale commissie (in dit geval die van Noord-Holland) en aan de centrale commissie die de minister van Onderwijs Kunsten en Wetenschappen adviseert. Oorlogsmonumenten zonder goedkeuring kunnen worden afgebroken, even snel als ze zijn opgericht (op het ministerie staan ze bekend als ‘zwarte monumenten’). Het comité in Edam zoekt als eerste stap een kunstenaar die de nagedachtenis aan Egbert Snijder kan vormgeven. Men zoekt het in eigen kring. In Edam, de kleine stad van nog geen 4000 inwoners, woont de kunstschilder en tekenleraar Jan Bander. Maar niet alleen diens kunstenaarschap maakt Bander voor het comité bij uitstek geschikt: hij en zijn Joodse vrouw hebben zelf de Duitse vervolging ternauwernood, ondergedoken in het eigen huis in Edam, overleefd.

Jan Bander tekent een ontwerp voor het monument. Het blijkt sterk geënt op de Eerste Wereldoorlog-herdenkingsmonumenten, zoals die in België en Frankrijk overal na 1918 zijn neergezet – juist wat men in de te verwachten hausse aan monumenten in Nederland wenst te vermijden. Het ontwerp van Bander is in twee tekeningen overgeleverd. Het bevat een hoge, vierkanten, enigszins taps toelopende zuil waarop de eeuwige vlam (een toorts van steen) prijkt. Twee losstaande beelden van soldaten, ze reiken tot halverwege de zuil, houden links en rechts, met hun rug naar de zuil, de wacht. De soldaten dragen (Eerste Wereldoorlog-) beenwindsels. Op de voorkant van de zuil staat de naam van Egbert Snijder vermeld, met diens sterfdatum, daaronder is een groot tafereel afgebeeld. Het toont een wapendropping (kernactiviteit van de KP-groep onder leiding van Egbert Snijder): vliegtuigen en open parachutes waaraan zendingen hangen boven een laag landschap met kerktoren. De provinciale commissie voor oorlogs- en vredesgedenktekens Noord-Holland, de eerste goedkeuringsinstantie die het ontwerp van Bander onder ogen krijgt, vindt het een volkomen onaanvaardbaar project.

Twaalf gevallenen
Jan Bander is schilder, geen beeldhouwer. Het comité in Edam zoekt contact met twee beeldhouwers, beiden zijn lid van de Nederlandse Kring van Beeldhouwers (NKVB): Hubert van Lith en Jaap Kaas. Na enige verwarring gaat het comité in zee met Kaas, een beeldhouwer die ondergedoken (en uitgehongerd) de Holocaust heeft overleefd. Hij is voornamelijk ‘animalier’, een beeldhouwer die zich toelegt op de (veelal realistische) weergave van dieren. Jaap Kaas neemt het ontwerp van Jan Bander als uitgangspunt om het radicaal te wijzigen in compositie, symboliek en uitvoering. De zuil wordt recht en aanzienlijk verlaagd, het is nu meer een voetstuk. Daarop komt nu onverbloemd een hommage aan de KP-organisatie: twee gehelmde mannen in de kenmerkende KP-overall, het geweer bij de voet, worden links en rechts in reliëf in de zandstenen platen uitgevoerd.

Op de voorkant van de zuil staat vermeld: ‘Egbert Snijder Monument/ 1940 – In Memoriam – 1945/ Gevallenen LKP Waterland’. (LKP staat voor Landelijke Knokploegen.) Dan volgen de namen van twaalf gevallenen – het comité heeft de herdenking van Egbert Snijder inmiddels verruimd. Bij Egbert Snijder, die al eerste wordt genoemd, staat ‘cdt’ (commandant) – het is een titulatuur die aan de Binnenlandse Strijdkrachten is ontleend, de bundeling van alle verzetsgroepen in Nederland, die Egbert Snijder zelf niet meer heeft meegemaakt. Boven op de zuil, op de plaats van de eeuwige vlam, plaatst Kaas een groot bronzen beeld, voorstellend een leeuw in zithouding (de zuil/het voetstuk blijkt qua beschikbaar oppervlak zelfs dan nog aan de kleine kant), die op het punt staat zijn tanden te zetten in de lange, gier-achtige hals van een adelaar, de doodsbenauwde vogel spert zijn bek wijd open. Om geen misverstand te laten bestaan over de symboliek van het beeld krijgt de adelaar van Kaas, aan de achterkant en enigszins aan het oog onttrokken, een hakenkruis in zijn klauw: de Nederlandse leeuw verslindt de Duitse nazi-adelaar.

Een radicale herziening
Deze radicaal herziene versie van het oorlogsmonument in Edam, opzienbarend in zijn ondubbelzinnige, ‘vraatzuchtige’ (wraakzuchtige) verzetsboodschap, met gebruik van nationale symbolen, dreigt qua ministeriële goedkeuring in 1947 definitief op de klippen te lopen. In de laatste maanden van dat jaar strijden de instanties met elkáár, de provinciale commissie in Noord-Holland, die het beeld ‘sculpturaal voortreffelijk en expressief ‘vindt, en zelfs meent ‘dat het één van onze goede monumenten belooft te worden’, daarbij over het bezwaar heenstappend dat ‘in de symboliek enig geweld aan de verhoudingen wordt gedaan’ (nazi-Duitsland is niet verslagen door Nederland); en de centrale commissie, die in het wankele evenwicht tussen vorm en inhoud precies de andere kant op argumenteert en in de brief aan de minister schrijft dat het beeldhouwwerk weliswaar ‘van niet geringe kwaliteit schijnt doch (dat) de symboliek welke uit de bekronende figuur spreekt zozeer onaanvaardbaar is dat hieraan een goedkeurend advies dient te worden onthouden’. Men komt tot een compromis, waarbij de artisticiteit van Kaas’ ontwerp het wint van het enigszins karikaturale karakter van de voorstelling: de minister kijkt de andere kant op, het oorlogsmonument in Edam zal na plaatsing niet worden afgebroken.

Verzetsmonument en Holocaust-monument
Begin 1948 laat comité-secretaris Piet Spaander het gemeentebestuur van Edam weten dat het ontwerp van het Egbert Snijder-monument, ‘dat met vele moeilijkheden nu alle instanties is gepasseerd’, kan worden gemaakt en geplaatst. Het Tramplein, waar het monument komt te staan, krijgt in afwachting van het monument al een nieuwe naam: Egbert Snijderplein (op de foto staat de naam fout gespeld). Op de koude, grijze zaterdag van 12 februari 1949, precies vier jaar nadat Egbert Snijder door de Duitsers is doodgeschoten, wordt het monument onthuld. Het stoffelijk overschot van Snijder, na de fusillade begraven in de duinen, is al eerder (17 november 1945) onder grote publieke belangstelling in Edam herbegraven. De plaats van het monument, direct aan de provinciale weg, tussen twee bruggen, is een eerbetoon aan het hele Waterlands KP-verzet (later zal het monument worden verplaatst). Op een kopie van de uitnodiging voor de onthulling, toegestuurd aan het gemeentebestuur van Edam, staat de handgeschreven opmerking: ‘B en W. 31.1.49 Burg. zal het woord voeren.’ Het gaat hier om burgemeester Van Baar, in 1945 op non-actief gesteld en na een lang zuiveringsproces in de tweede helft van 1946 veroordeeld wegens collaboratie, maar toch weer in functie in Edam toegelaten (tot december 1959). Van Baar zal bij de onthulling van het verzetsmonument acte de présence geven, en spreken.

Tot slot. Midden jaren zestig maakt Hubert van Lith alsnog zijn entree in Edam als beeldhouwer van een oorlogsmonument. Van Lith woont inmiddels in Edam en maakt op eigen initiatief het oorlogsmonument ‘De Tochtgenoten’, ter nagedachtenis aan de Holocaust. Het is een bronzen beeld van twee menselijke figuren staande op een sokkel. Het monument krijgt een plaats aan het Oorgat, tegenover de Joodse begraafplaats, het wordt op maandag 2 oktober 1967 onthuld. Het herdenkt als een van de eerste monumenten in het land alle Joden die door de nazi’s zijn vermoord. Over de vervolging en deportatie van de 22 Joden uit Edam (één overleeft het), waaraan oud-burgemeester Van Baar actief heeft meegewerkt, wordt dan nog gezwegen.
Erik Besseling